In de Club geschiedenis hebben nogal wat spelers de revue gepasseerd. Sommige spelers zijn legendarisch omdat ze de Clubwaarden op het veld uitstraalden, of door hun bijdrage aan het Club-palmares.
Andere spelers hebben een eerder mythische status onder de kenners en de quiz-spelers. Omdat ze op hun eigen unieke manier een pagina schrijven in de Clubgeschiedenis.
Een daarvan is zonder twijfel Lajos Kü. Basisspeler in het legendarische elftal dat in 1978 in Wembley Liverpool bekampte. Maar ook iemand die naast deze wedstrijd slechts nog éénmaal voor Club aantrad en nadien helemaal van de radar verdween. In die mate zelfs dat het een uitdaging op zichzelf werd om Kü terug te vinden om een interview met hem te doen.
Lajos, hoe ben je als voetballer bij Club Brugge terecht gekomen?
Als kind was ik, net zoals zoveel anderen, geïnspireerd door het befaamde Hongaarse “gouden team”, met onder andere Puskás. Dat team haalde gedurende de jaren 50 ongekende successen. Elk vrij moment van de dag, of zelfs tijdens de schooluren (lacht), speelden we voetbal en imiteerden we onze helden.
In 1970 kon ik beginnen spelen bij Ferencvaros. Op dat moment toch een grote ploeg in Hongarije, die ook in Europa mooie resultaten bij elkaar speelde. Ik werd zo internationaal.
En zo heb ik een eerste keer in België gespeeld, op het EK van 1972. Er deden toen 4 ploegen mee aan het EK, iets minder dan nu. België, Hongarije en ook nog West-Duitsland en de USSR. In de troosting voor de derde plaats verloren we met 2-1 van België. Voor België scoorde Raoul Lambert de 1-0. Ik scoorde later op strafschop de 2-1.
Midden de jaren 70 kreeg ik echter problemen met de Communistische Partij en ging ik op zoek naar een contract buiten Hongarije. Ik wist dat dat toen het einde zou betekenen van mijn carrière als speler bij de nationale ploeg. En dat ik ook een jaar lang niet speelgerechtigd zou zijn. Maar ik zette de stap toch.
Na wat omzwervingen kwam ik terug in België terecht. Mijn manager had een try-out geregeld bij KV Kortrijk. Toevallig waren dhr Van Maele en dhr Van Hove daar aanwezig. En ze polsten meteen of ik een contract bij Club Brugge zag zitten.
Ik ben meneer Van Maele eeuwig dankbaar voor die kans. Hij heeft me altijd heel correct behandeld. Ik werd in de periode dat ik niet mocht spelen (door de internationale schorsing) steeds betaald. En met Ernst Happel had ik ook een goede band. Oostenrijk en Hongarije hebben een gemeenschappelijke geschiedenis en het Hongaarse voetbal kende hij goed.
Jouw Club-palmares is wel uniek. Je hebt slechts twee wedstrijden voor Club gespeeld. Geen enkele in de competitie, 1 in de beker, en dé finale.
Het was inderdaad lastig voor me om een plaats in de ploeg af te dwingen. Het was een enorm goede ploeg. Ik had een schorsing uit te zitten. En ik was de vijfde buitenlander bij Club. En in die periode mocht je maar 3 buitenlandse spelers selecteren.
Maar je speelde wel een EC-1 finale, vergelijkbaar met een huidige CL-finale. Weinig spelers kunnen dat zeggen. Hoe ben je toen in het basiselftal geraakt?
(lacht) Dat blijft een van de mooiste momenten van mijn leven.
Een viertal dagen voor deze finale speelde ik mijn andere wedstrijd voor Club, een bekerwedstrijd tegen Charleroi, waar we verloren. Ik denk dat ik toen in de ploeg ben geraakt, omdat veel spelers zich niet wilden kwetsen voor de finale (lacht).
In die tijd was de kern niet zo breed als nu. Club had op weg naar Wembley grote ploegen als Atletico Madrid en Juventus uitgeschakeld. En won toen ook drie maal na elkaar de titel. Dat traject had zijn tol geëist, en voor de finale waren basisspelers zoals Raoul Lambert, Paul Courant en Jos Volders gekwetst uitgevallen.
Happel heeft toen overlegd met zijn beste spelers, Julien Cools, René Vandereycken, Fons Bastijns, en die hebben toen samen beslist om mij te laten spelen. “Paprika”, dat was de koosnaam die hij me gaf, “jij speelt vandaag”. Ik weet nog altijd niet waarom hij toen voor me koos. Misschien omdat ik internationale ervaring had. Of omdat ik met Ferencvaros Liverpool al had verslagen.
En zo bereikte ik iets wat inderdaad niet veel spelers behalen. Het blijft een moment dat ik altijd zal koesteren.
Hoe beleefde je de wedstrijd zelf?
De kleedkamers lagen aan de kant waar de Brugse fans hun plaats hadden. Voor de wedstrijd hoorden wij hen zingen. Ze hadden met 25.000, met bootjes, het Kanaal overgestoken. Ongelooflijk.
Er waren natuurlijk nog 75.000 Engelsen, en die vormden een enorme rood-witte muur als we de spelerstunnel uitkwamen. Maar stress had ik niet. Liverpool was toen dé ploeg in Europa. Het beste team van de wereld. En wij, als tweede beste team, hadden niets te verliezen.
Liverpool was die wedstrijd ook de betere ploeg. Wij voelden de afwezigheid van onze gekwetsten natuurlijk. Maar wij hadden ook onze kansen. In de 90e minuut werd een schot van Jan Simoen nog van de lijn gekeerd. En ik zelf heb ook nog een goede kans gehad. Een kopbal die slechts een twintigtal centimeter over het doel ging.
Het had anders kunnen lopen. Na de wedstrijd waren we dan ook enorm ontgoocheld. Maar in de kleedkamer lachte Happel en zei hij dat hij enorm trots op ons was. Het is denk ik de enige keer dat ik Happel heb zien lachen (lacht)
Toen we terugkeerden in Brugge, werden we als helden ontvangen.
De wedstrijd is toen ook in Hongarije uitgezonden geweest. Maar men was nog niet vergeten dat ik het land ontvlucht was. Voor de wedstrijd werden in de pers leugens verspreid, zoals dat ik in de gevangenis vast zat. En tijdens de tv-uitzending werd mijn naam geen enkele keer vernoemd, maar sprak men over “de Brugse vleugelspeler”. Maar door de beelden kon mijn familie in Hongarije wel zien dat die leugens, die over me verteld werden, niet klopten.
Toch breek je niet door bij Club. En je vertrekt naar het buitenland. Canada, de VS en Oostenrijk. En plots zien we je terug in België. Als coach bij Torhout en Roeselare.
Mijn vrouw is van Roeselare en ze wilde terugkeren naar België. Zo ben ik ook terug in West-Vlaanderen terecht gekomen. Mijn zoon woont overigens nog altijd in West-Vlaanderen. Elke keer dat ik in België ben, bezoek ik het graf van meneer Van Maele. En bezoek ik Brugge. Wat een wonderlijk mooie stad is dat toch!
En nu woon je terug in Hongarije?
Inderdaad. Na het voetbal ben ik ondernemer geworden. Ik heb in slechte omstandigheden het land moeten ontvluchten. Maar ik ben altijd blijven houden van Hongarije. Ik ben trots op onze geschiedenis. Zo ben ik nu voorzitter van de “Golden Team Foundation”. Deze verwijst naar het Hongaarse gouden elftal. En we organiseren sport- en culturele activiteiten voor de Hongaren die in het buitenland wonen. Zodat ze de band blijven houden. Ik ben best wel trots op mijn Hongaarse roots en ons erfgoed.
Maar ik zal altijd ook een speciale band met België hebben. Mijn dochter is geboren in Roeselare. Mijn vrouw was van Roeselare. Mijn zoon woont nog in België. Sportief beleefde ik een ongelooflijk hoogtepunt met Club Brugge…
Volg je Club nog?
Ik ben nog steeds een hevige supporter van Club Brugge, en ik volg de prestaties van de Club op de voet. Ik bel regelmatig nog met mijn zoon. Dat Club in 2016 na zo’n lange tijd terug kampioen speelde, en sinds dan terug succesvol is, vind ik prachtig.